Levert een gestuurde e-mail bewijs?

Art. 6:82 BW vereist dat voor verzuim een ingebrekestelling vereist is. Dit moet bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem/haar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld. Wanneer wordt voldaan aan de vereisten van een schriftelijke aanmaning?

Ingebrekestelling per e-mail rechtsgeldig?

Na enige discussie in de literatuur – en daarbuiten – wordt thans, ook in de jurisprudentie, aangenomen dat een ingebrekestelling per e-mail is toegestaan.[1]

In beginsel geldt voor elektronische verklaringen, evenals voor andere verklaringen, art. 3:37 lid 3 BW. Daarin is bepaald dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Deze zogenaamde ontvangsttheorie geldt ook voor e-mails. In het algemeen wordt er daarbij in de literatuur  vanuit gegaan dat wanneer het elektronische bericht in de mailbox op de mailserver van de provider is beland, het bericht als ontvangen kan worden beschouwd. 

Een ingebrekestelling per e-mail is dus gemakkelijk, maar verdient niet de voorkeur. Omdat de verzender van de ingebrekestelling moet aantonen dat hij de ingebrekestelling heeft verzonden op grond van art. 3:37 BW. Dit kan bij email soms voor bewijsproblemen zorgen.

De Hoge Raad heeft in een arrest in 2013[2] geoordeeld wat hij verstaat onder ‘bereiken’. Doorgaans werd “bereiken” objectief beoordeeld, wat inhoudt dat de mededeling in de omgeving van de wederpartij moet aankomen zodat deze er kennis van kan nemen. De Hoge Raad heeft nu bevestigd dat als uitgangspunt geldt dat de schriftelijke verklaring de geadresseerde heeft “bereikt” als zij door hem is ontvangen. De verzender moet dus aantonen dat de ontvanger het heeft ontvangen.

Wanneer kan worden gezegd dat een verklaring is ontvangen?

Dit wordt noch in de wettekst noch in de daarbij behorende toelichting gegeven. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de verzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen. De verzender dient te bewijzen dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres[3] waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt en de verklaring aldaar is ontvangen.

Wanneer de ingebrekestelling echter per aangetekende post wordt verstuurd doet dit zich haast niet voor, de verzender heeft dan immers de beschikking over een verzendbewijs.

Aangetekende post

Als de verzender de ingebrekestelling aangetekend heeft verstuurd, door de postbode niemand wordt aangetroffen op het desbetreffende adres, de postbode een bericht achterlaat dat de brief kan worden opgehaald op het postkantoor, maar dit vervolgens nooit gebeurt. Heeft de brief de geadresseerde dan in juridische zin bereikt?

Ja, in beginsel wel. Als de ontvanger weet of kan weten dat er een brief klaar ligt op het postkantoor en hij besluit die niet op te halen, dan komen de gevolgen daarvan voor zijn risico. De Hoge Raad hanteert hierbij als uitgangspunt dat de brief door de verzender is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven. Als dat gebeurd is, dan geldt de brief als ontvangen. Dit zal door de verzender – indien de geadresseerde betwist iets van een aangetekende brief te weten – moeten worden bewezen of in ieder geval aannemelijk worden gemaakt. Het verzendbewijs moet aannemelijk maken  dat de postbode een schriftelijk bericht van aanbieding heeft achtergelaten.[4]

Wordt de ontvangst betwist? En nu?

De bewijslast van de ontvangst van de e-mail rust op basis van art. 3:37 lid 3 BW op de schuldeiser op het moment dat de schuldenaar dit betwist.[5] De verzending alleen is niet voldoende. Je mag er dus bij een e-mail vanuit gaan dat dit door de ontvanger wordt ontvangen, totdat het wordt betwist. In bovenstaande zaak stelde de rechter dat de schuldeiser zich ervan had moeten vergewissen of de verklaring is ontvangen door schuldenaar bijvoorbeeld door te vragen om een ontvangst/leesbevestiging, danwel in de e-mail zelf om een bevestiging van ontvangst vragen, danwel moeten verifiëren bij schuldenaar of de e-mail in goede orde is ontvangen.

In een andere zaak uit 2014 was er de centrale vraag:  of de mail aangekomen was of niet?[6] Het bedrijf (schuldeiser en verzender van e-mail) had trackinginformatie opgevraagd bij haar hostingprovider. De ontvangen e-mail werd betwist door schuldenaar. Het bedrijf moet gaan bewijzen. De provider had nog de beschikking over de “envelope and header information”, die wordt bijgehouden door mailservers. En daarin was te lezen:

————Message delivery

February 28, 2008 15.54:08 +0100  Message successfully delivered to […]

Message accepted —————

Deze logs volgens de provider zien dat het mailbericht is afgegeven aan de mailserver van het octrooikantoor. De rechter ziet in de trackinginformatie en de verklaring van de provider genoeg informatie om te concluderen dat de mail is aangekomen. In deze zaak werd hierop het volgende verweer gegeven:

Het tracking document van Interconnect geeft geen informatie over de inhoud van het bericht. Het document kan kloppen, maar er is geen garantie dat de mail ook echt bij Cleanport is bezorgd. Daarvoor zijn de gegevens van Cleanport nodig. Dan is duidelijk dat er mail is ontvangen, en wat er vervolgens mee is gebeurd. In de log files die Cleanport maakt, is te zien wie de afzender is, van welke server het bericht wordt verstuurd en voor welke ontvanger de mail bestemd is.”

De rechter oordeelde dat dit verweer niet toereikend en onvoldoende gemotiveerd was. Als je als schuldenaar aanvoert dat dit bijvoorbeeld een lege e-mail is geweest, dan zou je deze zogenaamde ‘lege of gecorrumpeerde’e-mail als schuldenaar moeten kunnen laten zien.

Het blijft natuurlijk lastig zolang er geen expliciete ontvangstbevestiging is mét terugkoppeling over de inhoud.[7]

[1] Rb. Amsterdam 21-11-2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0337.

[2] HR 14-06-2013,

[3] Zie HR 14-06-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai: “Als adres in vorenbedoelde zin kan in beginsel — behoudens andersluidend beding — worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van art. 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt.”

[4] Hof Arnhem 08-05-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BW5311.

[5] Rb. Midden-Nederland 11-07-2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3193.

[6] Rb. Den Haag 09-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:20149107.

[7] A. Engelfriet, “Hoe bewijs je dat een e-mail is aangekomen?”, www.blog.iusmentis.com (online: 21-07-2014).

1 gedachte over “Levert een gestuurde e-mail bewijs?

Reacties zijn gesloten.